vrijdag 14 augustus 2009

Puzzel


"Als je een goeie relatie had gehad met je moeder", zegt K., "dan had je gezegd: ik bel je vanavond wel even terug." Ik vertel dat mijn moeder mij belde, maar op een ongelegen moment: ik was op mijn werk. Ongetwijfeld was alles allemaal anders gelopen als ik een fijne band met een leuke moeder zou hebben. "Hoe was jouw moeder dan vroeger", vraag ik aan K. "Was zij ook altijd chagrijnig?" Ik vermoed dat ik het woord chagrijnig al kon zeggen voordat ik mama kon zeggen - als ik dat woord überhaupt ooit heb uitgesproken. Al jong is ons aangeleerd om mijn ouders met hun voornaam aan te spreken. "Chagrijnig?" zegt K. "Nee joh. Je weet toch hoe ma is? Gewoon, opgewekt. Zo was ze vroeger ook." Dat antwoord verwachtte ik wel, maar toch moest ik het even verifiëren. Ik probeer me voor te stellen hoe het is: een moeder die niet voortdurend chagrijnig is, boos, kortaf, geërgerd - ik krijg er geen beeld bij. Ik denk aan de moeders van kinderen waar ik thuis kwam. Dat levert bar weinig vergelijkingsmateriaal op. Bovendien was ik extreem verlegen en per definitie bang voor elke volwassene. Die angst kan ik zelfs nu nog zo goed voelen dat het ronduit vervreemdend is om ondertussen zelf zo'n enge volwassene te zijn. Er zijn van die dingen waar je maar beter niet al te lang bij moet stilstaan. Al heb ik wel de indruk dat iemand daarboven in mijn hoofd triomfantelijk een puzzelstukje op de juiste plaats aanlegt.

Geen opmerkingen: