vrijdag 3 juli 2009

Verlies


Hoewel ik vannacht heerlijk heb geslapen: diep, aan één stuk door, zonder dansende benen en meer dan 8 uur, en hoewel ik ontspannen en met een vrolijk humeur opsta, gaat het toch niet goed. Diep van binnen. De ervaring leert dat dit in de loop van de ochtend gaat opspelen. Altijd weer onverwacht en ook altijd nog sneller en heviger dan voorzien. Meestal al tijdens het ontbijt. Alsof er een wolk voor de zon schuift. Eerst heb ik het niet eens in de gaten. Denk ik nog dat het maar een reactie is op wat ik in de krant lees. Hoewel het niet heel aannemelijk is dat ik me wanhopig zou voelen als ik lees dat één of andere commissaris van de koningin weigert zijn bijbaan (à € 38.000 per jaar) op te geven. Of dat er een experiment is waarin mensen minder huur betalen als ze minder inkomsten hebben. Dat TNT gaat bezuinigen op postbodes, nee, wanhopig niet, maar daar baal ik wel van. Ik heb juist zo'n gezellige zwaairelatie met onze postbode. Speciaal voor hem, en voor die aardige TNT-knul die 's avonds pakketjes brengt, zorg ik dat er geen takken over het tuinpad hangen. Blijf van mijn vrienden af, TNT! Toch is het niet daardoor dat de tranen achter mijn ogen prikken. En dat ik eigenlijk hard, keihard een soort oerkreet wil slaken. En waarom mijn huidige droomthema is dat ik een nare maagziekte heb. Vannacht moest ik daarvoor gerepatrieerd worden vanuit één of ander vakantieoord. Eerst een moeizame rit bij mijn moeder achterop een brommer over donkere bergwegen. Bloedlink, omdat mijn moeder nooit eerder had brommergereden, laat staan met een van maagpijn creperende dochter achterop, en met gevaar van hard en onvoorzichtig rijdende vrachtwagens in iedere bocht. Mijn vader kwam, ook op een brommer, een paar kilometer na ons. Toch nog vrij snel kwamen we aan op een helikopterplatform. Daar zeiden mijn ouders mij gedag en hé, daar stonden ook ineens beide broers. Ik zou dus helemaal alleen verder gaan. "Oja", zei mijn vader, "je krijgt trouwens een donororgaan." Ik werd op een brancard de helikopter ingereden. Op een volgend platform werd ik overgeladen in een vliegtuigje. Het drong niet tot me door en het kon me niet veel schelen, maar vanwege oorlog moest het snel-snel-snel. Uiteindelijk was ik waar ik voorlopig zou blijven: in een ziekenhuisje, met zes anderen op één kamer, allemaal levensbedreigend ziek. Ik hield me afzijdig van iedereen. Brugklasleerlingen kwamen naar ons kijken, alsof we aapjes in een dierentuin waren. De verpleging overlaadde hen met felgekleurd snoepgoed. Verderop zat een commissie van vier mensen; J. was één van hen. Zij liet me via de verpleging weten dat ik mijn identiteitsplaatjes bij één van de soldaten moest inleveren. Die gingen bij haar in bewaring. Ik wilde dat niet, ik stelde het uit, het was te riskant zonder identiteitsplaatjes, maar het moest. Soldaten en personeel begonnen steeds meer geërgerd naar me te kijken. Doodziek sleepte ik mezelf naar de gang om zelf een soldaat uit te zoeken die me aardig genoeg leek. Toen ik hem eenmaal dichtbij had gewenkt bleek hij net als alle anderen te zijn: hard, ongenaakbaar. Ik overhandigde hem mijn identiteitsplaatjes en al mijn sleutels. In de verte keek J. toe. Ze lachte niet.

Carpe diem.

Geen opmerkingen: