zaterdag 28 februari 2009

Onverwoestbaar


Licht, waarvan ik de herkomst niet direct kan vaststellen, tovert een blauwige schaduw op de muur. Een Japanse pentekening lijkt het wel. Veroorzaakt door de koplampen van een ambulance die bij het kleine dunne vrouwtje voor de deur staat. Voor de tweede keer in slechts enkele maanden. Dit soort taferelen verwachtten we destijds in ons vorige huis bij onze stokoude buren, maar die leken uit onverwoestbaar hout gesneden te zijn. Ergens rond de 90 waren die, C. en H. Ik vermoed dat ze het motto Rust, Reinheid en Regelmaat hoog in het vaandel hadden staan. Al twijfel ik wat over de reinheid. Eenmaal per week hing C. een wasje te drogen op het achterplaatsje: grote witte onderbroeken. Dan rook het er fijn naar zeepsop. Maar als op andere dagen hun achterdeur openging, maakte ik dat ik weg kwam van ons plaatsje – brrr. Rusten deden ze met liefde, C. en H. Het was geen uitzondering als ’s ochtends om elf uur de gordijnen nog dicht waren. Pas als dat na lunchtijd nog het geval was, begon ik te overwegen om één van de dochters te bellen. Meestal begon bij C. en H. de telefoon dan al te rinkelen – erg hard want ze waren tamelijk doof. De dagelijkse check van de kinderen of er nog leven in de ouwetjes zat. Zodra de zon ook maar even leek te schijnen, kwamen C. en H. in actie. Eerst hoorde je C.: “H., jongen, schijnt de zon?” Een raam werd opengeduwd. “H., jongen, zeg het eens.” Als H. het weer had goedgekeurd begon het gesjouw met stoeltjes. H. zat altijd als eerste. “Zeg C.” “Ja, jongen.” “Heb ik al koffie gehad?” Behalve oud en doof was vooral H. vergeetachtig. Als C. eenmaal ook zat werd het doorgaans urenlang stil. Soms liep ik bij ze langs om te kijken of ze nog ademden. Net als ons tuintje op postzegelformaat lag die van C. en H. pal op het zuiden en met het kleinste streepje zon werd het er al bloedheet – wij hielden het nooit lang uit. Zij wel, met gemak. Maar rond half vijf begon steevast de onrust. “C., hoe laat is het?” “Half vijf, jongen.” “Nog geen kwart voor vijf?” “Nee, jongen.” Tot aan kwart voor vijf herhaalde dit gesprek zich. Want precies om half vijf, zon of geen zon, zin of geen zin, verhuisden C. en H. weer naar binnen. Daar konden wij de klok op gelijk zetten.

Geen opmerkingen: