donderdag 29 juli 2010

Nacht


I
n de slaapkamer zat een goudvink. Op de vensterbank. Eigenlijk aan de verkeerde kant van het open raam. 
Kort daarna was ik ernstig ziek. Ik kon niet meer naar school, hoewel ik 's ochtends nog wel was geweest. Ik wilde trouwens ook niet meer naar school. Ik was de enige Nederlandse tussen Belgische klasgenoten. Ik voelde me een buitenstaander. Ik was een buitenstaander. De lesstof begreep ik niet. De docent ging er vanuit dat ik de lesstof niet begreep. Ik zat er voor spek en bonen bij.
Dus ik begroef me in mijn dekbed. De goudvink en nog een tweede goudvink gingen ter hoogte van mijn nek op mij zitten. Al had ik me volledig in het beddengoed gewikkeld, ik voelde ze wel. Ik vond het leuk. Ik vond het ook eng. Ik was bang voor het gevoel dat hun pootjes op mijn huid zouden veroorzaken. Kleine Broer moest ze wegjagen.
Later hielp ik mijn moeder met een naaiwerkje waarvan ik niet begreep wat de bedoeling was. Het leek meer een cryptogramachtig vraagstuk met repen stof en naald en draad. Ik deed wat ik dacht dat ik moest doen maar we zaten in twee verschillende werelden. Uit nog een andere wereld kwam Grote Broer. We waren in de tuin. Hij had een koepeltentje opgezet. We praatten veel. Hij luisterde nauwgezet. Zijn karakter was zacht geworden.
Iets was goed. Ik wist niet wat.

Geen opmerkingen: