vrijdag 16 oktober 2009

Ritje



Verrast springt Hond in de auto en vanaf haar vaste stekkie op de hoedenplank kijkt ze verwachtingsvol naar buiten. Ze had helemaal niet in de gaten dat we met de auto zouden weggaan. Ik zelf ook niet. Maar als ik onze bolide passeer, merk ik dat ik geen zin heb om lopend naar het bos te gaan. Hoewel ik minder moe ben dan gisteren, ben ik nog niet uitgerust en daarbij ook lui en sloom. Ik heb ook geen zin om het dorp in te lopen. Ik kom liever even geen mensen tegen – niet dat die kans in dit rustige plaatsje erg groot is, maar ik wil geen risico's nemen. De afgelopen dagen heb ik meer dan genoeg mensen gezien en meer dan genoeg gepraat en meer dan genoeg geluisterd. Het bezoek aan de kapper vanmiddag is dan ook een aardig staaltje waaghalzerij – ik hou sowieso al niet van dat gestaar naar mezelf in de spiegel, en al helemaal niet met mijn huidige humeur. Van mijn kapsel dat in niets nog op een kapsel lijkt, word ik echter bepaald niet beter gestemd. Bovendien voel ik drie spettertjes regen, en het wordt tijd dat de auto weer voor de deur komt te staan in plaats van anderhalve straat verder. Eenmaal ingestapt besef ik dat ik geen portemonnee, geen rijbewijs, geen bankpasje, geen autopapieren, nog geen euro bij me heb. "We mogen niet botsen", zeg ik tegen Hond. Het bos is hooguit 500 meter rijden; nog geen twee minuten zitten we in de auto. Als we terugkomen doe ik langer over het inparkeren dan over de heen- en terugrit bij elkaar opgeteld. Maar de auto staat nu wel pal voor onze eigen deur. Volslagen onbelangrijk, en toch fijn.

Geen opmerkingen: