zaterdag 8 mei 2010

Rokken


"Ja", zegt mijn moeder op mijn voicemail. Op datzelfde moment ren ik met Hond naar het dichtstbijzijnde veldje. Net als ik moet Hond nog wennen aan het thuisritme. "Ja", zegt ze, en op de achtergrond klinken stemmen en het gerinkel van glazen. "Ik wil even met je praten." Waren deze woorden van mijn baas, dan was er stront aan de knikker. Zou K. het zeggen, dan werd ik vast ongerust. Maar nu weet ik niet hoe ik deze boodschap moet interpreteren. Ik zou bijna denken dat mijn moeder me op het matje zal roepen omdat ik me zo afstandelijk opstel. Zoals ik mezelf daarover regelmatig op het matje roep. Djiezus MarsMania, doe nou toch eens normaal, zeg ik dan tegen mij. Doe toch eens volwássen. En dan pak ik de telefoon in de vaste overtuiging dat ik zal bellen. Kijk. Ik ben al geen belheld. Daar begint het mee. Maar lastiger nog: ik weet niet hoe ik haar moet noemen. Zoals ik al eerder vertelde. Ik kan het niet, mijn moeder H. noemen. Ik bevries. Zoals mijn moeder op een dag bevroor toen ik aan haar rokken kwam hangen, zoals zij dat noemde. Andere mensen noemen het knuffelen. "Je bent tien jaar", zei ze. "Je bent te groot voor dat gehang aan mijn rokken." H. heette ze voortaan, mama wou ze niet meer zijn. En ze duwde me weg. 
Ik wil wel. Maar ik bel niet.

Geen opmerkingen: