donderdag 15 april 2010

Proost


I
k houd dus niet van borrelen op ’t werk. Als het even kan, ga ik niet. Maar soms moet ik. En soms wil ik. Bij borrels op het werk slaat mijn verlegenheid in volle hevigheid toe. Daardoor moet ik me hard concentreren op mezelf. Zodat ik niet naar de punten van mijn schoenen ga staan staren, bijvoorbeeld. En omdat ik zo bezig ben mezelf te vertellen dat ik mijn hoofd omhoog moet houden en mijn blik naar buiten moet richten en niet mijn meest gesloten blik op mag zetten, versta ik helft van de tijd niet wat mensen tegen me zeggen. Soms kan ik wel volstaan met wat vaag geglimlach en wat ja knikken of nee schudden. Soms blijkt het de bedoeling te zijn dat ik toch iets steekhoudends zeg. En dat zul je altijd zien: precies op die momenten heb ik geen zinnig woord op voorraad. Over het algemeen verdwijn ik daarom maar zo snel en zo onopgemerkt mogelijk. 
Het kan ook anders gaan. Ben ik evengoed verlegen en om dat te camoufleren schiet ik in de loud louder loudest stand. Wie me van een afstandje gadeslaat zou bijna kunnen gaan denken dat ik de gangmaker van het feest ben. Als ik goed op dreef ben roep ik misschien wel de sufste dingen en krijg ik ernstig het gevoel dat ik me behoorlijk aanstel. Dus zodra ik mijn kans schoon zie, verdwijn ik snel en zo onopgemerkt mogelijk.
Vanmiddag was de afscheidsborrel van een collega die ik beslist zal missen. Vanmiddag wenste ik dat ik al een middenweg had gevonden.

Geen opmerkingen: